Dhamma

Wanneer wij verwijzen naar de Leer van de Boeddha spreken we over het algemeen over de Dhamma ofwel de Boeddha-Dhamma. De Predikingen van de Boeddha zijn opgetekend in het Pāḷi, een middel-indische taal, en vormen samen de Tipitaka (de Drie Manden): Vinaya (de boeken met betrekking tot de discipline en aanverwante ethische vragen), Sutta (de Predikingen van de Boeddha en de eminente discipelen) en de Abhidhamma (de psychologische analyse en classificatie).

Het woord Dhamma is afgeleid van het Pāḷi werkwoord Dhar, wat dragen betekent. Dhamma betekent dus letterlijk: iets dat helpt te dragen. De Dhamma helpt ons doekkha (Pāḷi: du = verachtelijk + kha = leegte = dukkha ofwel (direct en indirect leed) te ‘dragen’ en ons tot de verwerkelijking van Nibbāna te leiden.

Tijdens de cursus ‘Boeddhisme en Meditatie‘ op woensdagavond wordt uitleg gegeven over de grondbeginselen van de Dhamma, hoe te mediteren en terzijde leert u ook een aantal basisbegrippen (met de juiste uitspraak!)

Uitspraakregels voor Pāli woorden: de e en de o worden altijd uitgesproken als een open e en o; een diakritisch teken als - boven een klinker betekent dat die klinker lang wordt uitgesproken, zonder betekent kort uitspreken. Bij woorden als piṭaka ligt de klemtoon op de twee na laatste lettergreep, dus 'piṭaka, net zoals bij 'vinaya waarbij de v wordt uitgesproken als een indische w. Bij letters als de ṭ wordt de letter uitgesproken met een naar binnen gekrulde punt van de tong tegen het gehemelte.